Historiek In oorsprong een feodale motte op de Laekebeek, historici vermoeden zelfs een Gallo-Romeinse villa of castrum op dezelfde plaats, naderhand bezet door de Franken en uitgegroeid tot een landbouwbedrijf; in de middeleeuwen werd deze site versterkt tot een motte die naderhand werd vervangen door een versterkte burcht voor de Brabantse hertogen die de omgeving geleidelijk inpalmden ten nadele van de Sint-Pietersabdij van Keulen
Historiek
In oorsprong een feodale motte op de Laekebeek, historici vermoeden zelfs een Gallo-Romeinse villa of castrum op dezelfde plaats, naderhand bezet door de Franken en uitgegroeid tot een landbouwbedrijf; in de middeleeuwen werd deze site versterkt tot een motte die naderhand werd vervangen door een versterkte burcht voor de Brabantse hertogen die de omgeving geleidelijk inpalmden ten nadele van de Sint-Pietersabdij van Keulen. Vooral de ligging schuin tegenover de kerk en nabij het kruispunt van twee oude wegen bracht J. Verbesselt ertoe de Helle te identificeren als het primitieve dorpshof of Hof te Ruysbroeck. De eerste concrete verwijzing naar een hof van Ruisbroek is te vinden in een charter van 1289 toen Edmond Birclin van Keulen het hof en de heerlijkheid van Ruisbroek ontving van hertog Jan van Brabant. In 1309 wordt De Helle nog steeds aangehaald als castrum met pachthof en aanhorigheden ofschoon de militaire functie toen vermoedelijk was opgeheven.
In de loop der eeuwen kende het goed onder meer volgende eigenaars, de heren van Perwez (1210), van Stalle (1277), Jan van Aa (1372), Nicolaes de Swaef (1393), Jan de Taye (1455), Hendrik van Witthem (1511), Karel de Lalaing (1613) en Jan de Mérode (1657). In 1711 werd Filips Antoon d'Yve (1669-1732) de nieuwe eigenaar; hij was burggraaf van Bavay, baron d'Ostiche en heer van Warelles en vermoedelijk de bouwheer van het huidige kasteel; in 1732 werd de heerlijkheid tot graafschap verheven ten voordele van G.H.R. d'Yve d'Ostiche. Het goed bleef eigendom van deze familie tot de openbare verkoop in 1859. Nadien kwam het kasteel onder meer in handen van J. Couteaux (1860), J. de Faudeur (1863), V. Misson (1864), de familie van prins de Looz-Corswarem (1873), E. de Baerdemaeker (1897), burgemeester van Ruisbroek van 1908 tot 1913 en de familie Reinhard die het in 1985 verkocht aan de huidige eigenaar.
Het huidige kasteel werd vermoedelijk gebouwd ter vervanging van en op de fundamenten van een ouder, doch veel grootser geheel zoals blijkt uit een afbeelding van circa 1594 op de figuratieve kaart van de Zenne vanaf Hombeek tot Ruisbroek, opgemaakt door Mathieu Bollin: deze kaart toont een omwaterd vierkant complex met vier hoektorens, mogelijk daterend uit de vijftiende of de zestiende eeuw als verbouwing van een oudere donjon. Vermoedelijk raakte dit complex danig in verval in de loop van de zeventiende eeuw en in het tweede kwart van de achttiende eeuw werd het door de familie d'Yve d'Ostiche vervangen door een riant doch aanmerkelijk kleiner landhuis dat in zijn huidige vorm, met uitzondering van de zuidelijke serre, al voorkomt op een tekening van 1733 van de hand van F.I. De Rons. In de literatuur werd het kasteel voorheen vermoedelijk gedateerd omstreeks 1730. Recent bouwhistorisch onderzoek door S. Heremans laat toe de bouwperiode nauwkeuriger te bepalen, als zijnde de periode 1725-1732. Hij baseert zich hiervoor op archiefstukken van de familie van markies Henri d'Yve de Bavai.
Circa 1830, bij de aanvang van het kadaster, was het geheel eigendom van gravin Marie-Thérèse d'Yve. Het bestond toen uit het kasteel met binnenplaats en "lusthof"(zone binnen de omgrachting) en een "lustvijver" (omgrachting) met lustdreef (de brede strook die aan drie zijden de buitenoever van de omgrachting vormde). Het perceel tussen het kasteel en de straat stond omschreven als "hof" en was door een afgebakende oprit verdeeld in twee geometrische perken. De rest van het park bestond voornamelijk uit hoogstammige randbeplanting. Enkele bomen van de negentiende-eeuwse aanleg, onder meer een witte paardenkastanje en een gele trompetboom, bleven bewaard. In het verlengde van de oprit lag een brede, lange dreef die verbinding gaf met de Bergensesteenweg. Deze dreef is ook al zichtbaar op de Ferrariskaart van 1771-1777, maar verloor haar belang bij de aanleg van het kanaal Brussel-Charleroi in 1827-1833.
De omringende tuin werd circa 1860 door Misson uitgebreid in noordelijke richting tot aan de huidige Beemdstraat; het gebied besloeg toen meer dan drie hectare; deze zone is momenteel grotendeels aangestort. Bij de jongste renovatie van het kasteel (tweede helft jaren 1990) werd ook een deel van de tuin heraangelegd. Elementen ontleend aan de klassieke tuinkunst werden toegevoegd: een moestuin, tuinbeelden met figuren uit de klassieke oudheid, omhaagde compartimenten en een vijvertje in serpentine met cascade als evocatie van een rivierlandschap.
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/90849