16de eeuw
16de eeuw. Het kasteel wordt voor het eerst weergegeven op de Grote Kaart van het Brugse Vrije van Pieter Pourbus (1561-1571), gekopieerd door Pieter Claeissens (1601). Het ligt ten oosten van de toenmalige Zuidleie (of Brugse Leie), die vanaf 1613 wordt uitgegraven tot de vaart Gent-Brugge. Het nog vrij kleine en moeilijk te onderscheiden bouwwerk, dat zich bevindt ten zuiden van het gehucht Steenbrugge, heeft mogelijk een torentje en ten oosten ervan bevinden zich enkele bijgebouwen. Ten oosten van de Legeweg bevindt zich ook een kleine bewonerskern.
17de eeuw. Naar verluidt vertrekken de Brugse bisschoppen in de 17de eeuw vanuit het kasteel naar hun inwijdingsplechtigheid in Brugge. De oudst gekende eigenaar van het goed is Jonkvrouw Maria-Magdalena Metgard, die het op 15 januari 1682 erft van Jonkheer Maarten-Leo de Torres. Op 1698 koopt Jan-Baptist Vleys het kasteel aan en zijn zoon Frans, burgemeester van Sijsele (Damme), erft het op 11 januari 1700. Een kaart van het "Casteel van Jan Baptiste Meys", vermoedelijk daterend van het einde van de 17de eeuw gekopieerd naar een schets van Jacques Lobberecht van 1661-1662, geeft een mooie afbeelding van het 17de-eeuwse kasteel.
18de eeuw. Rond 1700 wordt het kasteel naar verluidt "'t Kyfhuys" genoemd en is het toegankelijk via een mooie dreef met kasteelhoeve. In de verkoopakte van 3 juli 1741 wordt Kevergem omschreven als een "schoon casteel ende huys van plaisance, besloten in syne poorten, wal en vyvers, boomgaarden, opgaende boomen, haeghen, beluycken". De weduwe van Frans Vleys, Maria Wauters, verkoopt het kasteel aan graaf Ambroos de Finale, gouverneur van de stad en van de haven van Nieuwpoort, wiens weduwe (Margariete Booninck) het op 4 juli 1753 - mits een cijns ten voordele van het Heilig-Magdalenahospitaal te Brugge - aan Anton-Jozef Van der Vliet doorverkoopt. In 1776 wordt het kasteel, dat op dat ogenblik eigendom is van de zoon Hendrik-Jozef Van der Vlierdt, beschreven als een "casteelgoet ende huys van plaisance met een hofstede daerop staende groot 32 gemete". De kaart toont het omgrachte kasteeldomein dat toegankelijk is via een hekken aan de kant van het kanaal. Een beboste dreef loodrecht op het kanaal, maakt het kasteel ook bereikbaar vanuit de Legeweg. Het domein bezit duidelijk de tweeledige structuur met een afzonderlijke siertuin bereikbaar via een brugje over de gracht. Op de Kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden, opgenomen op initiatief van Graaf de Ferraris (1770-1778), verschijnt het kasteel met identieke configuratie. Op het einde van de 18de eeuw gaat het domein over op de nicht van Van der Vliet, Theresia de Blaeuwe die overlijdt in 1843. 19de eeuw. Op een kadastrale kaart van 1810 en het primitief kadasterplan (circa 1835) verschijnt het kasteel met ten noordoosten, langs de huidige gracht, een langwerpig, dwars gebouw, dat niet nader wordt omschreven, en ten zuidoosten een tweede langwerpig gebouw, parallel met het kasteel. Het primitief kadasterplan geeft aan dat het kasteel bewoond wordt door de eigenaar en een ten zuiden aanpalend deel door de pachter Bernard Goormachtigh. Rond 1845 wordt het domein in opdracht van de nieuwe eigenaar kanunnik Pieter de Blaeuwe (1798-1873) vrij ingrijpend aangepakt. Van het bestaande kasteel wordt de zuidelijke helft (volledig ?) afgebroken en (deels ?) herbouwd op een licht achteruitspringende rooilijn (westkant). Ook de twee bijgebouwen worden afgebroken. De brug over de gracht paalt niet langer aan het kasteel maar wordt herlegd in meer noordoostelijke richting. Terzelfdertijd wordt een hoeve gebouwd net buiten de gracht, op de hoek met de huidige Kevergemdreef (cf. nr. 3). In 1859 maakt het kadaster melding van een bijkomende, doch niet nader bepaalde gedeeltelijke vernieuwing van het kasteel. In 1873 gaat het kasteel bij legaat over op Jan-Jozef van Iseghem († 1899) en circa 1900 op de kinderen van zijn zus, Alfons en Prudence François.
20ste eeuw. Volgens het kadaster laten de nieuwe eigenaars in 1901 het kasteel aan de westkant uitbreiden met een kleine, rechthoekige nog bestaande uitbouw. Kort daarna, in de eerste jaren van de 20ste eeuw, wordt het kasteel aangekocht door baron Leo Ruzette (1836-1901), gouverneur van West-Vlaanderen, die vrijwel onmiddellijk daarna overlijdt en het kasteel nalaat aan zijn zoon baron Albert Ruzette (1866-1929), voormalig minister en eveneens gouverneur van West-Vlaanderen. Hij geeft rond 1910 de opdracht voor de bouw van een klein paviljoen in het meest zuidelijke punt van het langwerpige kasteeldomein. Vermoedelijk is het kasteel rond het midden van de 20ste eeuw vrij ingrijpend verbouwd. Een oude foto, gepubliceerd door Bouljon in 1984, toont de westgevel van het volledig wit bepleisterde kasteel. De eerste twee meest noordelijk gelegen traveeën tellen drie bouwlagen; het vermoedelijk vlakke dak steekt uit boven het lagere aanpalende dak van de zuidelijke vleugel. Mogelijk is tegenaan de begane grond van de eerste twee traveeën een aanbouw gebouwd en een (glazen ?) luifel is centraal tegen de westgevel aangebracht. Bij de verbouwing rond 1950 is het kasteel dus o.m. ontpleisterd (en het metselwerk op sommige plaatsen vrij ingrijpend hersteld), de derde bouwlaag aan de noordkant van het kasteel is afgebroken, bijgebouwen zijn afgebroken en nieuwe aangebouwd. De vensters op de begane grond aan de westkant van de meest noordelijk gelegen kasteelhelft zijn omgevormd tot rondboogvensters en de nieuwe tweeledige ingang aan de westkant is toegevoegd.
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/87929